Terug Eindnoten Inleiding Hoofdstuk I Hoofdstuk II Hoofdstuk III Hoofdstuk IV

Hoofdstuk I – pag. 15 t/m pag. 45
1 Bernard Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1850) [Utrecht Het Spectrum 1976³] 9, 12-13.
2 E. Roebroeck, Het land van Montfort. Een agrarische samenleving in een grensgebied (1647-1820) [Assen 1967] 381.
3 Gemeente Archief Roermond (GAR), Familie-archief Bongaerts, inv.nr. 47: ‘Legger van Polissen van de Maatschappij der Verenigde Eigenaars te Brussel (assuranty mij.) 1851-1862 met aant. v. ontv. premies, polisnº. 77 = 27 2n 728 J.M. Spielmans.’ (…) polisn° 728, J.M. Spielmans, punt 6, van 21-2-1852.
4 ‘De term ‘gemeynte’ komt in de Maaslandse rechtsbronnen voor zowel om de collectiviteit der gerechtigden tot de gemeenschappelijke gronden als om de gronden zelf aan te duiden’, schreef E. Roebroeck in Het land van Montfort op pag. 241 met een verwijzing aldaar naar Janssen de Limpens.
5 Zie voor de achtergronden van deze decollectivisering: Auke van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 19983) ‘Hoofdstuk 10. Woeste grond’, i.h.b. 216-226 onder de hoofdjes: ‘ontginningspolitiek’ en ‘bevrijding van de woeste grond.’
6 GAR, Notariële akten, H.A. Milliard, 02-10-1826, nrs. 204 en 206, ‘Verkoop van gemeentegronden van St. Odiliënberg [14 en] 21 augustus 1826’.
7 Op 16 oktober 1786 werd het ‘onnutte’ klooster van de Arme Clarissen (op 21 mei 1784 opgeheven als gevolg van het edict van keizer Jozef II) voor 6180 Brabantse gulden aangekocht door ‘twee heeren van Brussel’. Op 4 mei 1816 kocht Heinrich Spielmans uit Breyell het complex van de erven van P.H.J. Timmermans voor 13.000 francs. Vgl: Jaak Slangen, ‘Memorie der gestorvene en andere gedenckweerdige gevallen deeser stadt Ruremonde &a. Een Roermondse kroniek (1740-1818) van Peter Geradts en diens zoon Jacob’, Spiegel van Roermond 2010 [112-173], 138 en 169: noot 109 aldaar. 
8 Spielmans’ branderij kende blijkens een enquȇte van 1818 ‘tien beslagbakken met een totale bruto-inhoud van 13.200 liter en twee ketels met een totale bruto-inhoud van 2.500 liter. In 1818 werd 47.100 liter jenever geproduceerd en ƒ1.986, - betaald aan fabricagerecht. Er werkten twee werknemers.’ Vgl. Ron van Maanen, ‘Jeneverstokerijen in het kanton Roermond in 1818.’, Spiegel van Roermond 2000 [121-124], 123.
9 H. van der Bruggen, ‘De Roermondse sociëteit Amicitia 1848-1932’, Spiegel van Roermond 2010 (81-103), 82, en de ledenlijst op pag. 103 onder noot 3.
10 Bijvoorbeeld in de Nederlandsche Staatscourant van 4 februari 1847 en in het Provinciaal Blad van Limburg 1847 nr. 38: ‘Mededeeling van benoemingen en aftredingen van leden der kamers van koophandel en fabrijken in het Hertogdom: Roermond, de Heeren R. Magnee, J.M. Spielmans en F.A. Rijcke’. Voor prolongatie in 1853 de NRC van 20 mei 1853. Vgl. ook: ‘Zestigjarig bestaan der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Roermond’, NKO van 1 april 1913.
11 GAR, (…) ‘Legger van Polissen (…) 728 J.M. Spielmans.’
12  GAR, Notariële akten, F.W. Milliard, H. 23.1867, ‘pachtcontract’ van 15 maart 1867 en ibidem, besluit van de Commissaris des Konings afdeling 3 Medische Politie Mº 1434/6 bij Nº 25 - 1867, publieke verkoop op Mortelshof van 19 maart 1867.
13 ‘De boer van Spielmanshagen heeft mij met den riek en zijn knecht, de Pruis, heeft mij met den tuyer geslagen.’ Dit vertelde de hevig bloedende Willem Verheesen aan zijn zus op een voorjaarsochtend in 1878 nadat pachter J. Cuijpers op Mortelshof hem met een mestriekop zijn hoofd had geslagen [vgl. ‘Manslag met tuyerstok en mestriek op Mortelshof d.d. 9 april 1878’, Roerstreek 1998, 136].
14 RMO te Leiden, ‘Archeologie. Aanteekeningen van Oudheden en gevonden voorwerpen daartoe behoorende E. van der Noordaa 1e Luitenant der Infie. Roermond, 17 Dec. 1898’, pag. 86: 19 juli 1905.
15 De Nieuwe Koerier van 12 augustus 1905.
16 ‘Goede en oude gebruiken’ in De Nieuwe Koerier van 22 september 1918.
17 Ch. Leach, In tornado’s wake. A history of the 8th armored Division (Nashville, Tennessee 19922), 93-94.
18 Archief BWB, P.J. Coppen, ‘Situatieschets’ Mortelshof (5de blad) v/d gebr. Slangen. Bouw No. Linne 2 [7 bladen] getekend op 23-7-1946: ‘Spielmansveld’ (1503). Mortelshof B 155 Linne.
19 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1836-1851), 1080.
20 Chr. Bruins, ‘Laatmiddeleeuwse landschap- en veldnamen in de baronie van Breda,’ op internet.
21 Verslag van prof. dr. L.P. Louwe Kooijmans van een opgraving en terreinverkenning in de onmiddellijke omgeving van Mortelshof onder ‘Linne’ in W. Willems, ‘Archeologische Kroniek van Limburg over 1984’, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg [PSHAL]. Tome CXXI 1985 (Maastricht 1985) [146-196] 153-154. 
22 M. van Dinter, ‘Palynologisch onderzoek in de omgeving van St. Odiliënberg, Limburg.’ (Utrecht 1994) 4. Het monsterpunt RMO-3 is de Mortel. De datering van het pollenonderzoek correspondeert met de uitkomst van het C14-onderzoek van een humeus kleimonster op 2,03 m diepte.
23 P. Fraanje, Natuurlijk bouwen met hout. 33 boomsoorten die zich thuisvoelen in Nederland (Utrecht 1999), ‘Tamme kastanje’ [348-366], 352-357.
24 Partic. Archief, ‘Uittreksel van den (…) Kadastralen legger der gemeente Linne, art. 1488’, op naam gesteld van ‘Henri Spielmans grondeigenaar.’ Dit document maakte deel uit van de overdracht van de eigendomsbewijzen op 7 november 1905. Op de achterkant van dit blad staat met potlood aangetekend: ‘Groote allee 151- (20 slecht), klein 28, noten 45, 8 beuken, 7 eiken 12 larixen’. Bij die overdracht handelde het om 179 tamme kastanjebomen.  
25 Een aantal van zestig kastanjebomen (met toen al een dikte van 3,20 m) wordt genoemd in de aankondiging van de openbare houtverkoop op Mortelshof in MAR van 5 jan. 1906. 
26 Jacq. Slangen, ‘Autobiografische aantekeningen’, in Roerecho, 1.
27 GAR, Notarieel Archief F.W. Milliard: H. 23 1867, pachtcontract van 15 maart 1867, artikel 20.
28 A. Oosterbaan, ‘Growth of the chestnut (Castanea sativa) in the Netherlands’, Foresty 1998; 71: 267-330.
29 Vgl. de krantenberichten ‘Rechtszaken’, NKO van 5 dec. 1895; NKO van 10 dec. 1935 en NKO ‘Kantongerecht’ van 4 dec. 1939.
30 Maas- en Roerbode van zaterdag 2 nov. 1901.
31 Maas- en Roerbode van donderdag 7 nov. 1901.
32 Bericht in NKO van 28 dec. 1901.
33 ‘Rechtbank te Roermond’, NKO van 23 jan. 1902. Er waren maar liefst zeven getuigen opgeroepen, onder wie wachtmeester Willems en dokter L. Hennus.
34 ‘Rechtbank te Roermond’, NKO van 30 jan. 1902. Het vonnis werd uitgesproken op de zitting van 28 jan. 1902.
35 MAR van 12 febr. 1902.
36 ‘Rechtbank te Roermond’, NKO van 30 jan. 1902.
37 ‘Rechtbank te Roermond’, NKO van 24 juli 1902. Het Openbaar Ministerie eiste zeven jaar gevangenisstraf. Uit ‘Poging tot doodslag’, NKO van 31 juli 1902 blijkt dat Vaessen werd veroordeeld tot 6 jaar. Hij ging evenwel in hoger beroep, blijkens bericht in NKO van 16 aug. 1902.
38 Het gerechtshof in Den Bosch bevestigde het Roermondse vonnis van zes jaar gevangenisstraf wegens ‘poging tot doodslag’ [MAR van 11 okt. 1902].
39 NKO, pag. 10 op 31 okt. 1902.
40 Interview van auteur met Mw. M. van der Laak-Scheepers in het Munsterhuis te Roermond op 2 sept. 1996, 1.
41 Advertentie van Henri Spielmans in de MAR van 12 aug. 1905.
42 Op de Roermondse veiling deden de kastanjes toen prijzen van ƒ18 tot ƒ22 per honderd kilo. Terzelfder tijd adverteerden C.J. Schellekens uit Tilburg en Van Santen uit Leeuwarden met de oproep om zoveel mogelijk eikels en kastanjes te leveren tegen de hoogst mogelijke prijzen [NMR van 11 en 18 september 1917].
43 Tweede interview van de schrijver met Jacq. Slangen in Herten op 10 jan. 1996, 12-13. In een gesprek op zondag 5 aug. 2001 kwam hij hierop terug: ‘Toen werden zelfs prijzen gemaakt van ƒ4,50 per kilo bij partijen van 250 kg. In goede oogstjaren werden zelfs 5 à 6 ton kastanjes geraapt. Zulke opbrengsten bevorderden de afbetaling van de boerderij aan Spielmans.’
44 J. Renes, Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch-geografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg (Leeuwarden 1999), 271: ‘Kenmerkend voor het negentiende-eeuwse heide-ontginningslandschap zijn de verspreide bebouwing en rechtlijnige inrichting, waarbij vooral individuele ontginningen het patroon van de kampontginningen uit de zestiende tot de achttiende eeuw zouden voortzetten.’
45 Gemeentehuis Maasgouw, Gemeente-archief Linne, inv.nr. 135, ongedateerde conceptbrief van de burgemeester van Linne vermoedelijk gericht aan het Provinciaal Bestuur van Limburg. Vgl. ook: ‘Burentwisten tussen Linne en Sint Odiliënberg over de Linnerheide (1802-1846)’, 29:
‘... den heer Speelmans te Roermond gekocht, en door hem eene pachthoeve daar op aangelegd. En daar den Heer Speelmans blijft voortgaan, met op onzen grond, welke ons is aangewezen: zijne schapen te weiden; onzen grond te vervoeren door hakken en vlakken; en tot onheil er grotere schade hier uit kunnende voor[t]komen, voor onze Gemeente door aanleg van meerdere hoeve[n] op dezen voornoemden grond, aan de Gemeente Odiliënberg ten deele gevallen, en door hen verkocht is ...’ [vraagt Linne om een voordelige oplossing voor deze gemeente]. 
In 1837 komt de burgemeester nog eens terug op de kwestie (brief zonder afzender ‘Linne aan de Maasch’ 1837]:
‘... De gemeente S’odilienberg heeft het perceel verkocht tot aan de scheidsgraaf of limietscheiding. Op hetzelve is thans een zeer grote boerenhoeve getimmerd. De eigenaar van deze bouwhoeve gelegen op het perceel van S’odilienberg mint [=meent] niet tegenstaand beregtigt [te] zijn met het gebruik van het aandeel deze[r] gemeente; terwijl de inwoners dezer gemeente van het aandeel van S’odilienberg geen gebruik mogen maken.
Deze staat van zaken maakt dat deze gemeente Linne niet alleen zoo grote schade lijdt, maar ook van haren eigendom berooft wordt door hakken en vlakken, en zoo voorts door den bovengemelden aankoopen te meer vermits daar den tijd nog veel wooningen aldaar zouden kunnen getimmerd worden en dus het doel van eenen afgezonderden eigendom in gebruik ten eenenmale zouden verdwijnen.’  
46 Voor het begrip ‘morele economie’ verwees Tony Judt in: Het land is moe. Verhandeling over onze ontevredenheid (Amsterdam 2010) op pagina 81 naar E.P. Thompson. In diens magistrale The making of the English working class (reprint Penguin Books Harmondsworth 1975) stond Thompson in de bespreking van de veldwerkers stil bij het Owenisme en ‘the social myth of the golden age of the village community before enclosure and before the Wars’ (254-255) en de noties van ‘‘fair’ price’ and ‘just’ wage’. Morele criteria deden niet onder voor economische argumenten: ‘Social and moral criteria – subsistence, self-respect, pride in certain standards of workmanship, customary rewards for different grades of skill – these are as prominent in early trade union disputes as strictly ‘economic’ arguments.’ (261).
47 Jaak Slangen, ‘Chronologie van de conflicten tussen Berg en Linne over hun gemeynte op de Linnerheide samen met enkele documenten (1802-1847)’, Roerstreek 30 (1998), 141-145. Het verdrag dat tussen beide gemeenteraden is opgemaakt en ondertekend ‘ter woning van Leonard Kruijtser, op de hofstede van den Heer Spielmans’, is te vinden op pag. 145.
48 Gemeentehuis Roerdalen, Archief gemeente Sint Odiliënberg, inv.nr. 209: akte met bijlagen van openbare verkoop van gemeentegronden op 21 dec. 1847.
49 Daarvan waren de stichters zelf zich zeer wel bewust. In de eerste advertentie om de ‘Spielmanshof’ met Pasen 1867 te pachten wordt als aantrekkelijkheid vermeld: ‘Dit goed is tot den akkerbouw zeer gevoegelijk in eenen blok gelegen en de bouwlanden zijn allen in den besten staat van cultuur’ (Maas- en Roerbode van 5 jan. 1867).
50 E. Roebroeck, Het land van Montfort, 31-43; H.J. van Zuylen, De gemeente Herten: dorp aan de overgang. Proeve van een sociaal-geografische monografie van een Midden-Limburgse gemeente (Groningen 1940), 111: ‘Eindeloos is dan ook de versnippering van de grond …’ en J.F.R. Philips benadrukte in zijn bijdrage: ‘De landbouw in een statische maatschappij, 1815 -1875’ [in: Idem, e.a., Geschiedenis van de landbouw in Limburg 1750-1914 (Van Gorcum Assen 1965), 160] dat in de Midden-Limburgse Maasstreek meer dan de helft van de in cultuur gebrachte gronden eigendom waren van niet-boeren, zodat pachters overheersten.
51 H. Bekkers, ‘Veldbrand- of tichelovens’, Roerstreek ’84 (HVR Jaarboek 16), 98-103. Hij heeft daarin de bouw van zo’n oven en het productieproces beschreven. Maar met de aanwijzing van de kruising Linnerweg-Gulickerweg als locatie van een ticheloven was hij abuis.
52 Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-2000 (Boom Amsterdam 2008), 208-209: ‘Afbeelding 2.10 De ontwikkeling van langgevel tot gesloten Limburgse hoeve. Een voorbeeld uit Hoensbroek’ (17e eeuw tot 1922 - heden). Bieleman baseert zich op boerderijenonderzoek van Uilkema (1991). R.C. Hekker, Historische Boerderijtypen/Historical Types of farms [1973]. Overdruk uit: Jaarverslag van Stichting Historisch Boerderij Onderzoek (SHBO) Arnhem 1991. Vgl. ook: E.L. van Olst, Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland 1914-1934. Deel 2 (SHBO 1991). Daaruit: Linne KU-83 (15 sept. 1921) Linne ‘Boerderij van P. Ma(e)ssen’, pag. 178-179; St. Odiliënberg, ‘Boerderij Frymersonhuis’ (16 juli 1927), pag. 646-648; ‘Klein Dassenrath van L. Wolters’ (17 juli 1927), pag. 649; ‘Hemke van H. Peters’ (30 aug. 1927), pag. 679; ‘Groot Dassenrath van A. Puts’ (21 sept. 1932), pag. 323 en Melick ‘Boerderij van P. Smeets’ (4 sept. 1931) pag. 777. Tot slot: de conclusie van E.L. van Olst in haar artikel ‘De gesloten hoeve als ‘gesunkenes Kulturgut’. Een nieuwe visie op de ontstaansgeschiedenis van de Zuid-Limburgse boerderij’ in: Jaarboek monumentenzorg 20003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud (pag. 188-195):
‘De Zuid-Limburgse gesloten hoeve als architectonisch concept was het gecombineerde product van rationele, bedrijfstechnische verbeteringen en statusoverwegingen.
Navolgingen
Beperkte het gesloten hoeve-concept zich aanvankelijk tot de allergrootste pachtboerderijen, in de loop der tijd ondervond het nieuwe bouwprincipe allerwege navolging in alle sociale lagen. Vanaf de achttiende eeuw werden gesloten hoeven behalve door grootgrondbezitters ook steeds meer gebouwd door progressieve eigengeërfde boeren van grotere bedrijven. Later volgden middelgrote en kleinere (en uiteindelijk de kleinste) boerderijen. In de meeste gevallen gebeurde dit stapsgewijs, doordat men bij iedere uitbreiding van het gebouw weer iets verder in de richting van de gesloten carrévorm kwam. Dit proces was in de negentiende eeuw nog volop aan de gang en ging hier en daar in het begin van de 20ste eeuw door. De meeste nog bestaande gesloten hoeven zijn op deze manier ontstaan, wat vaak duidelijk is af te lezen aan de ongelijke hoogte en het verschil in materiaalgebruik en architectuur van samenstellende delen. Bij andere boerderijen werd de gesloten carrévorm nooit bereikt; zij bleven steken in een U- of L-vorm. Al deze geleidelijk gegroeide complexen laten echter, in tegenstelling tot wat vroegere boerderij-onderzoekers aannamen, niet de herkomst zien van het gesloten complex als zodanig, maar illustreren veeleer de algemene navolging van eerder op een andere sociale plan gecreëerde nieuwe vorm’ [pag. 195]. 
Ook aan kadastertekeningen valt die ontwikkeling duidelijk af te lezen. 
53 J. Renes, Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historisch-geografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg (Leeuwarden 1999): 6.6.2 boerderijtypen [207-210], 208.
54 Gemeentehuis Maasgouw, Archief gemeente Linne, inv.nr. 714 e.v. De hondenbelasting werd in Linne ingevoerd in het jaar 1865. Blijkens nr. 714 bezat Leonard Kruijtzer in 1866 één hond, Jacob Cuijpers in 1878 twee [nr. 725] en Jacob Slangen in 1892 zelfs drie honden [nr. 738]. Het hoofdgeld was een personele belasting, te betalen door het gezinshoofd, en de hand- en spandiensten vormden een belasting in natura.
55 J.M.G. van der Poel, Honderd jaar Landbouwmechanisatie in Nederland (Wageningen 1983), 52.
56 Jan Bieleman e.a. (red.), Ons Boerenland (Zwolle 2009), 158.
57 GAR (…) ‘Legger van Polissen (…) van 21 februari 1852, J. M. Spielmans’ onder punt 6. Bij invoering van het metrieke stelsel in 1820 werd één el gelijkgesteld aan één meter.
58 De kubieke inhoud van de vooroorlogse boerderij was als volgt: de woning: 1.069 m³; het achterhuis: 746 m³; de machine-bergplaats: 183 m³; de schuur: 2.225 m³; de varkensstallen: 225 m³; de wagenloods: 293 m³; het bakhuis: 63 m³; de glazen pootaardappelenbewaarplaats: 126 m³; twee kippenhokken, elk: 78 m³ en de (graan-) loods: 646 m³. Deze gegevens zijn ontleend aan een brief van W. Lamers, Adviesorgaan voor oorlogs- en rampschade van het Landbouwschap te Nijmegen van eind april 1956 aan gebr. Slangen [fam. archief Slangen, Wederopbouw Mortelshof]. Weliswaar staan in het Schadeformulier van de Dienst Landbouw-herstel Bureau Wederopbouw van 20 dec. 1946 ook oppervlakte- en inhoudsmaten vermeld, maar die zijn doorgaans ruimer genomen, terwijl verschillende gebouwen onder een en dezelfde noemer zijn gebracht, zoals bijvoorbeeld koestal met schuur samen.
59 E. Roebroeck, Het land van Montfort, 374: tabel 56. Voor Linne kwam dat op 38% en voor Berg op 36% van het totale aantal huishoudingen.
60 Persoonlijke mededeling van Jacq. Slangen indertijd aan de auteur.
61 Fien Lutke Schipholt in haar dagboek, gepubliceerd in Jaak Slangen, ‘Barre maanden in Maasbracht en Linne (nov. 1944 tot febr. 1945). Het verhaal van een evacuatie door ...’, Roerstreek 33 (2001)[59-93], 77. 
62 Jacq. Slangen, ‘Autobiografische notities I (Roermond St. Camillus 25-1-2004), 8.
63 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Bureau Wederopbouw Boerderijen (BWB), dossier Mortelshof, ‘Taxatierapport oorlogsschade aan boerderijen’ van 1 juli 1948 door Beitler en J. Doornekamp.
64 Het taxatierapport oorlogsschade aan boerderijen van 1 juli 1948 noemt als jaar 1934. Dit staat evenwel op gespannen voet met de brief van P. Slangen van 22 april 1937 aan H.M. Fransen (betonfabriek ‘De Hoop’) in Blerick waarin schrijver vroeg: ‘Heeft u meschien in onze buurt werk, wy waren van plan om een betonnen vloer te laten leggen in de schuur. En meschien een zolder op Stal. Wy vernamen gaarne bericht’ [Archief P.H.J. Slangen, Dossier St. Josefhoeve in Veulen Venray].
65 NKO van 18 juli 1939: ‘Groote partij gebruikte pannen te koop à ƒ 1.50 per 100. Slangen “Mortelshof” Linne.’
66 Een kleine zolder, een slaapkamer voor Jacq., een logeerkamer voor mijn ouders en een slaapkamer voor Nellie. Waar tante Trui die kwam inwonen, de laatste oorlogsjaren heeft geslapen is mij een raadsel. Wijlen Jacq. Slangen sprak van zes kamers boven; misschien waren er nog twee kleine kamers?
67 Leo B.M. Verhart, ‘De archeologie van het Leropper- en Linnerveld. Een pleidooi voor behoud’, De Klepper. Contactorgaan Heemkunde Vereniging Roerstreek [28ste jrg – nr. 4 – nov. 1996] (14-20), 15 (met een luchtfoto van Mortelshof uit ca. 1982 op de omslag). Vgl. ook diens paragraaf: ‘De archeologie en geologie van de Roerstreek’ in ‘Over een Federmesser-vindplaats bij Linne en de oudste tekening van Nederland’, Roerstreek 30 (1998) [80-92] 80-81. 
68 L.P. Louwe Kooijmans, ‘Linne’, in: W.J. Willems, ‘Archeologische kroniek van Limburg over 1984’, PSHAL CXXI (Maastricht 1985) 153-154. We gebruiken hier de officiële begrippen Paleolithicum, Mesolithicum en Neolithicum voor de Oude Steentijd, Midden Steentijd en Nieuwe Steentijd om daarmee al te geconstrueerde en ingewikkelde aanduidingen te vermijden.
69 Uit de digitale catalogus: ‘Sint Odiliënberg Mortelshof Begleitkeramik (cannelured ware)’[by] Fred Brounen’ met onder ‘Remarks’ de opmerking: ‘Among the incrowd part of Dutch archaeologists the Mortelshof is famous for its early Neolithic finds, which e.g. comprise Limburg pottery, Bandkeramik projectile points, adzes and surprisingly large, facetted chunks of haematite.’
70 Fred T.S. Brounen en Hans Peeters, ‘Halffabrikaten van vroeg-neolithische dissels: enkele ‘nieuwe’ vondsten uit het Limburgse dekzandgebied, de lösszone en het Maasdal’, Archeologie No. 13 2009, 5-16. In: Bart Vanmontfort et al. (eds.), Pots, Farmers and Foragers. Pottery traditions and social interaction in the earliest Neolithic of the lower Rhine area (Archeological Studies Leiden University 20) [Leiden University Press 2010) staat het artikel van Fred T.S. Brounen & Anne Hauzeur, ‘The cannelured version of Begleitkeramik; a survey of finds and sites’ (49-63), 56:
‘That they in part are situated well within the home range of LBK communities, is clearly illustrated by the fair number of Bandkeramik artefacts collected at the Sint Odiliënberg Mortelshof. This may be a regional representative of a special activity site constituting the incorporation of peripheral zones into the LBK subsistence system (…) as well as a focal point in a contact zone (…). Apart from its remarkable richness in finds, which could partly be a reflection of the site’s size and the decades of attention it was given by surveying amateur archaeologists, it is an example of the limitations Neolithic archaeology in the coversand area is subject to. Contrary to the loess zone sites are not affected by erosion and finds and features have not been washed down-hill. Soil formation processes have, however, obliterated most features – except those that were protected by a thick plaggen soil – and as a rule sites become visible rather suddenly at the moment of their (imminent) destruction, i.e. after deep ploughing or in the course of construction works.’    
71 Telefonische mededeling Tim Dziurawski op 2 aug. 2011.
72 De Federmesser traditie in ons land wordt ook wel aangeduid als Tjonger cultuur.
73 RMO, Archeologie. [m.s.] ‘Aantekeningen van Oudheden en gevonden voorwerpen daartoe behoorende E. van der Noorda 1e Luitenant der Infie. Roermond 17 Decr. 1898’, pag. 86.
74 ‘Het museum van Asselt,’ De Nieuwe Koerier van 13 augustus 1932. In dit artikel worden verschillende vondsten genoemd, als ook de vinders ervan gememoreerd, maar daarin ontbreekt Manus Slangen met zijn bijlen.
75 Persoonlijke mededeling van Jacq. Slangen aan de schrijver.
76 Jo Smeets en Harrie Bekkers, ‘Roerstreekarcheologie 1945-1970’, Roerstreek 30 (1998) [93-112] 100. Het is zeer de vraag of het hier een ‘votiefbijltje’ betreft.
77 ‘De Vijf-van-Berg’ ontfutselen de aarde haar geheimen’, MAR, 13 van 16 mei 1963. De personen Toon van Pol, Harrie Bekkers, Tim Dziurawski, Herman Slangen en Jeu Schmitz. In juli van dat jaar haalden ze opnieuw de krant met de vondst van een graf naast de Gulickerweg op het aspergesveld van Jeurissen: ‘Brandgraf uit Romeinse Tijd ontdekt’, Limburgs Dagblad van 12 juli 1963.
78 Smeets & Bekkers, a.w. ‘8.2. De vijf van Berg’, 102-105. In: Evert van Ginkel en Leo Verhart, Onder onze voeten. De archeologie van Nederland (Amsterdam 2009), heeft het Roerstreekmuseum in Sint Odiliënberg op pag. 316 een eervolle plaats gekregen.
79 L.P. Louwe Kooijmans, ‘Linne’, in: Willems, ‘Archeologische kroniek’, Publications, 154.
80 L.B.M. Verhart, Times fade away. The neolithization of the southern Netherlands in an anthropological and geographical perspective (diss. Leiden 2000), hoofdstuk 4, ‘Neliske, a Michelsberg settlement near St. Odiliënberg, borough Ambt-Montfort (L)’, 203-224. Vgl. het krantenbericht: ‘Ouderdom nederzetting op 6300 jaar geschat’, Limburgs Dagblad van 19 nov. 1991.
81 Verhart, ‘Over een Federmesser-vindplaats bij Linne.’ a.w., 80-92.
82 Zie hiervoor Jaap Beuker, die in Vuurstenen werktuigen. Technologie op het scherp van de snede (Sidestone Press Leiden 2010) op een kaart (pag. 34) de verspreiding van de rode Helgoland-vuursteen over Nederland, Noord-Duitsland en Denemarken aangeeft en (op pag. 35) schrijft:
‘Het totaal aantal vondsten van rode vuursteen in Nederland bedraagt 77 waarvan 65 uit Drenthe, vijf uit Friesland, een uit Noord-Holland, twee uit Gelderland, een uit Limburg en een uit Overijssel. Uit Duitsland stammen 40 stukken en uit Denemarken een. Het verspreidingsgebied strekt zich uit over honderden kilometers vanaf Billund bij Haderslev in Denemarken tot Sint Odiliënberg [lees: Mortelshof] in Limburg. Als er een vuursteensoort in Noordwest-Europa is waarvan kan worden aangenomen dat het voor onze voorouders van esthetische betekenis was, is het ‘de rode Helgolander’ wel. Het wijkt volkomen af van alles wat er in onze streken bekend is en zal daarom alleen al het aanzien van de eigenaar hebben vergroot. Het uiterlijk is voor het gebruik in het Laat-Paleolithicum vast en zeker het enige motief geweest want vuursteen om kleine objecten van te maken was immers ook in Noord-Nederland wel voorhanden.’
83 De boeiende vondsten van Limburger aardewerk en Begleitkeramik laat ik hier buiten beschouwing.
84 Deze website, waaraan ik een en ander heb ontleend, is ontwikkeld en wordt onderhouden door de zeer verdienstelijke amateurarcheoloog, natuurliefhebber en fotograaf Huub Schmitz uit Montfort.
85 M. van Nieuwstad, ‘Met de boer begon de expansie. Genetici en archeologen zijn het eens: landbouw ontketende bevolkingsgroei,’ NRC-Handelsblad (wetenschapskatern) van 29 maart 2011.